Omstreeks 4300-4000 jaar geleden ontvluchtten volgens de overlevering veel armen en slaven Egypte. Mozes was hun leider. De geslaagde ontsnapping wordt door joden nog steeds tijdens het Paasfeest gevierd. De vluchtelingen bestonden uit vele stammen, met ieder hun eigen godin of god. Dit gaf onderling onenigheid en stammenoorlogen. Waarschijnlijk daarom transformeerde Mozes Jahweh tot een universele godheid. Hij verbood andere goden en verenigde zo al deze stammen tot een nieuw volk: dat van de Joden.
Het geloof in één god week sterk af van de toenmalige traditie, waarin het aanbidden van meerdere goden en godinnen normaal was. De mannelijke god was van een andere wereld, het heelal, een geest die heerst over hemel en aarde en al zijn schepselen. Mannen zagen zichzelf als beeld en gelijkenis van hun god, wat hun status verhoogde.
We weten niet of Mozes echt heeft bestaan. Het is wel aannemelijk dat om een verdeeld volk samen te brengen er een leider was, die het bevel gaf dat er nog maar één god aanbeden mocht worden. Waarschijnlijk is dit de oorsprong van het aanbidden van één god. De leider was door zijn god aangewezen en kreeg hierdoor veel macht. Vrouwen met hun natuurlijke en aardse bestaan hoorden in de nieuwe godsdienst niet thuis. Toch blijven tot vandaag de dag in het joodse geloof sporen bewaard van die oude matrilineaire tradities. De joodse afkomst wordt nog steeds via de vrouwelijke lijn, dus door de moeder, doorgegeven. De joodse wetten hebben veel bijgedragen tot de vorming van de westerse cultuur.