Na een geloof dat op de natuur was gebaseerd veranderden de godsdiensten van karakter. Er kwam een verschuiving van godinnen naar goden. Waarschijnlijk is dit een langdurig proces geweest, dat in het ene gebied eerder voltooid was dan in het andere.
Vrouwen die het natuurlijke aardse bestaan vertegenwoordigden, hoorden in de nieuwe godsdiensten niet thuis. De mannelijke god had macht over de natuur en het leven, hij was van een andere wereld: de hemel en de geest. De dood werd onnatuurlijk, de goden beloofden een leven na de dood. Mensen gingen denken dat ze daardoor onsterfelijk werden. Dit gaf de nieuwe goden veel macht. Er kwamen bizarre gebruiken. Bekend is het verhaal van Abraham. Om trouw aan zijn god te bewijzen en diens macht te bevestigen werd de verordening ingesteld dat de vader zijn eerstgeboren zoon moest offeren. Het kind, de grootste gift van de natuur, moest worden vernietigd. Ten einde Abraham te laten bewijzen dat hij niet meer in de oude matrilineaire traditie geloofde eiste de nieuwe god, dat de mens het kernpunt van de matrilineaire godsdienst, de natuur en de kringloop van het leven afzwoer en zijn eigen kind offerde. Godinnentempels werden gesloten en vaak vernietigd.